N Op 2 juni 2010 is een consultatiedocument uitgebracht met een voorontwerp voor een regeling van het auteurscontractenrecht. In het voorontwerp worden wijzigingen voorgesteld in de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten. Doel is de positie van de natuurlijke maker ten opzichte van de gebruiker van auteursrechtelijk beschermde werken te versterken. Doelgroepen die door de regeling worden geraakt zijn onder meer auteurs en uitvoerende kunstenaars, uitgeverijen, muziekmaatschappijen, muziekuitgeverijen, filmproducenten en collectieve beheersorganisaties zoals Buma/Stemra. De tekst van het document treft u hier. Het Wetsvoorstel zal grote invloed hebben op de huidige praktijk van contracteren, met name ook in de muziekindustrie.


Twee nieuwe Europese Richtlijnen

Belangstellenden worden uitgenodigd op het consultatiedocument te reageren. Dat kan tot 1 september 2010. Daarna worden de reacties verwerkt tot een wetsvoorstel auteurscontractenrecht dat bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Mogelijk dat de op 19 mei 2010 door de Europese Commissie uitgebrachte nota ‘A Digital Agenda for Europe’ van invloed zal blijken op het uiteindelijke wetsontwerp. In deze Nota worden namelijk twee nog dit jaar uit te brengen nieuwe Richtlijnen aangekondigd op het gebied van collectief rechtenbeheer en verweesde werken, oftewel werken waarvan de eigenaar om diverse redenen niet kan worden getraceerd. Achtergrond van deze Richtlijnen is de wens van de Europese Commissie om nu snel te komen tot één Europese digitale markt. De Nota vindt u hier.

Auteurscontractenrecht

Het voorontwerp heeft gevolgen voor de wijze waarop over de exploitatie van auteursrechtelijk beschermd werk kan worden gecontracteerd en voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomsten. De bepalingen zijn voor de uitvoerende kunstenaar van overeenkomstige toepassing. Maar wat staat er nu precies allemaal in?
Positie natuurlijke maker sterker

1.   Versterking van de positie van de natuurlijke persoon als maker ten opzichte van de exploitant.

Uit een onderzoek van het WODC uit 2004 is gebleken dat auteurs en uitvoerende kunstenaars over een structureel zwakkere onderhandelingspositie beschikken. Het voorontwerp wil daar iets aan doen. Het Wetsvoorstel beoogt dus de positie van natuurlijke makers te versterken. Deze positie is verzwakt, met name als gevolg van toenemende mediaconcentraties, aldus het Wetsvoorstel.

Geen overdracht van rechten bij leven maker

2.    Nieuw is de regeling dat het auteursrecht, behoudens uitzonderingen, in beginsel uitsluitend overdraagbaar is NA het overlijden van de maker.

Deze regeling beoogt de bijzondere band tussen de maker en zijn werk te benadrukken én innovatie onder exploitanten te bevorderen. De gedachte achter dit laatste is dat de lange beschermingsduur van het auteursrecht, in het geval het recht is overgedragen aan een exploitant, weinig prikkels biedt om te innoveren en in te spelen op technologische ontwikkelingen. De maker kan beter zelf telkens opnieuw weer beslissen hoe zijn werk optimaal kan worden geëxploiteerd. De regeling betekent in de praktijk dat bijv. alle muziekuitgevers hun contracten zullen moeten gaan aanpassen, aangezien de muziekuitgevers sinds jaar en dag een overdracht van de auteursrechten op de muziekwerken verlangen van hun auteurs. Hetzelfde geldt voor Buma/Stemra, die eveneens een overdracht van de auteursrechten verlangd. Het door collectieve rechtenorganisaties sluiten van exclusieve licenties valt eveneens onder de nieuwe regeling, maar ik sluit niet uit dat de onoverdraagbaarheid van het auteursrecht in deze situaties nog gaat sneuvelen. Niet-exclusieve licenties blijven buiten schot. Exclusieve licenties kunnen uitsluitend schriftelijk worden verleend door makers. De inhoud van de overdracht en de exclusieve licentie dient beperkt te worden uitgelegd. Overdracht van auteursrecht op computerprogramma’s bij leven van de maker blijft wél mogelijk. De wetgever acht het wenselijk dat het auteursrecht op software in één hand kan komen.

Opzegbaarheid langdurige licenties

3.    Nieuw is ook de regeling waarbij wordt bepaald dat makers een exclusieve licentie die wordt aangegaan voor een periode van meer dan vijf jaar kunnen opzeggen tegen elk vijfde jaar binnen die periode.

Het afsluiten van onopzegbare, exclusieve, wereldwijde en eeuwigdurende licenties is in de muziekindustrie zeker niet ongebruikelijk. Integendeel, bijv. in muziekcontracten komen dergelijke clausules regelmatig voor. Ook de muziekmaatschappijen zullen hun contracten dus moeten aanpassen.

Recht op een vast te stellen billijke vergoeding

4.    De maker krijgt een recht op een billijke vergoeding bij het verlenen van een exclusieve licentie en collectieve vertegenwoordigers kunnen de door hun geadviseerde vergoedingen als zijnde billijk laten vaststellen door de Minister van OC&W.

Dat laatste mag nu niet, doordat eerder is geoordeeld dat dergelijke adviestarieven van collectieve belangenbehartigers in strijd zijn met het mededingingsrecht. Een door de Minister vastgestelde billijke vergoeding wordt vermoed billijk te zijn, er is dus ruimte voor uitzonderingen. Collectieve belangenbehartigers die opereren in verenigingsvorm en wel oren hebben naar deze mogelijkheid, dienen allemaal naar de notaris te stappen voor een statutenwijziging. Volgens het Wetsvoorstel gaat de Minister uitsluitend in op verzoeken van verenigingen die in de statuten hebben opgenomen dat zij de Minister adviseren over de billijke vergoeding. Vaststelling is uitsluitend mogelijk in het geval een voorstel door een vereniging van makers enerzijds en een exploitant of een vereniging van exploitanten anderzijds is gedaan.

Bestsellers

5.     Het Wetsvoorstel bevat een bestsellerbepaling oftewel een disproportionaliteitregel.

Dit voorstel komt rechtstreeks uit het WODC-rapport van 2004. Is sprake van een ernstige onevenredigheid tussen de vergoeding voor de maker en de opbrengst van de exploitatie van het werk, dan kan de maker aan de rechter verzoeken met terugwerkende kracht de overeenkomst te wijzigen in zijn individuele geval. Het gaat daarbij om ernstige onevenredigheid in objectieve zin. De exploitant mag wel winst maken, bijv. om op andere investeringen geleden verliezen te kunnen compenseren. Met name de muziekmaatschappijen zullen deze bepaling een moeilijke vinden. Zo liet de muziekmaatschappij EMI al eens eerder weten dat wereldwijd bezien, slechts 3% van alle tienduizenden door haar getekende artiesten daadwerkelijk winstgevend zijn. In de toelichting bij het Wetsvoorstel wordt aangegeven dat wordt verwacht dat in het geval van een vergoeding op royaltybasis minder snel aan deze bepaling zal worden toegekomen. In het geval van een flat fee of forfaitaire vergoeding eerder. Exploitanten kunnen zich niet op de regel beroepen. Een flop behoort tot het ondernemingsrisico van de exploitant, aldus het Wetsvoorstel.

Non usus

6.   Er komt een non-usus regel.

Door deze regel kan een maker van zijn contract af, indien het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst wordt geëxploiteerd of het werk niet langer in voldoende mate wordt geëxploiteerd. Een en ander tenzij het aan de maker zelf toe te rekenen is dat het werk niet wordt geëxploiteerd. Net als in Duitsland ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas nadat de maker aan de licentienemer schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog te exploiteren en dit binnen deze termijn uitblijft. Dit lijkt op zichzelf een verslechtering van de huidige positie van de maker, die deze redelijke termijn op dit moment niét altijd in acht hoeft te nemen van de wetgever (wel van Buma/Stemra in het geval van muziekuitgave contracten), immers, voor duurcontracten waarvan de nakoming blijvend onmogelijk is geworden (er is in het verleden continu tekort geschoten) geldt dat een ingebrekestelling voor ontbinding niet nodig is (wel een schriftelijke verklaring) en de ontbinding werkt vanaf het moment dat tekort geschoten is. Mij is uit Duitsland bekend dat de al daar in de wet opgenomen redelijke termijn, er in feite voor zorgt dat de regeling in de praktijk vrijwel een dode letter is als het gaat om de ontbinding door de maker, bijv. van langdurige muziekuitgave contracten. In het Wetsvoorstel wordt opgemerkt dat nadere invulling door afspraken binnen verenigingen van makers en exploitanten in een sector, bijv. via modelcontracten gewenst is, als het gaat om de vraag welke termijn ‘redelijk’ is binnen een branche.

Vernietigbaarheid onredelijke bepalingen


7.    De vernietigbaarheid van evident onredelijke bepalingen, waaronder een bepaling voor toekomstige werken, is onderdeel van het Wetsvoorstel.

Hierbij wordt vooral gedacht aan de bepaling waarbij royalties worden gebaseerd op brutobedragen waarop onbeperkt aftrekposten, zoals promotiekosten en dergelijke, in mindering kunnen worden gebracht, zodat netto niets aan de maker wordt uitgekeerd. Of aan de in platencontracten veel voorkomende verplichte winkelnering bij een bepaalde aan de exploitant gelieerde muziekuitgever. Een dergelijke dwangbepaling is vernietigbaar in het Wetsvoorstel, evenals de bepaling die een onredelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn inhoudt op aanspraken op toekomstige werken (opties!).

Geschillencommissie

8.     Er komt een geschillencommissie die de beslechting van geschillen die voortvloeien uit de in het Wetsvoorstel geregelde onderwerpen tot taak heeft.

Het gaat dan met name om geschillen over de billijke vergoeding, de bestsellerbepaling, non usus en de vernietiging van (evident) onredelijk bezwarende bedingen.

Dwingend recht

9.    De maker kan geen afstand doen van de beschermingsregels van het auteurscontractenrecht. Er is sprake van dwingend recht indien de licentieovereenkomst bij gebreke van een rechtskeuze zou worden beheerst door Nederlands recht of de licentieovereenkomst geheel of in overwegende mate in Nederland ten uitvoer wordt gelegd.

De wetgever wil voorkomen dat alle nieuwe regels eenvoudig kunnen worden omzeild door een keuze voor de toepasselijkheid van het recht van een ander land dan Nederland. Toch zal de praktijk in de muziekindustrie hier weerbarstig blijken. De meeste licentie-overeenkomsten worden gesloten voor de gehele wereld. Heeft een artiest of auteur veel succes, dan zal ook daadwerkelijk sprake zijn van exploitatie in meerdere of vele landen. Heeft de artiest of auteur geen of weinig succes dan wel is sprake van Nederlandstalig repertoire,  dan zal de licentieovereenkomst overwegend in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Het Wetsvoorstel gaat er vanuit dat in deze laatste situaties het dwingende auteurscontractenrecht ondanks een buitenlandse rechtskeuze, van toepassing blijft. Maar soms duurt het een tijdje voordat – na Nederland - buitenlands succes kan worden gerealiseerd. In die situatie zal deze bepaling zeker problemen gaan geven.

Aanpassing filmauteursrecht

10.   Artikel 45d Auteurswet, dat handelt over filmwerken en het vermoeden van overdracht van rechten door makers bevat ten gunste van de producent van een filmwerk, zal worden verduidelijkt en aangevuld.

Deze regeling wordt op enkele punten verduidelijkt. Zo wordt opgemerkt dat het recht op een billijke vergoeding voor de makers van filmwerken door de producent in één keer kan worden afgekocht, mits de daarbij overeengekomen vergoeding de billijkheidstoets voor de ten tijde van de afkoop bekende exploitatiewijzen kan doorstaan. Dat betekent in feite dat acteurs en actrices kunnen blijven ‘fluiten’ naar een herhalingsvergoeding. Verder wordt geregeld dat de producent een aanvullende billijke vergoeding is verschuldigd indien hij overgaat tot een exploitatie in een vorm die destijds niet bestond of redelijkerwijs niet voorzienbaar was, of indien hij aan een derde het recht verleent tot zo’n exploitatie over te gaan. Mij is niet duidelijk of dit betekent dat contractsbepalingen die rekening houden met toekomstige, thans niet voorzienbare exploitaties (via welke methode en welk medium ook) hierdoor worden aangetast. Wel is duidelijk dat het Wetsvoorstel de bewijslast ter zake van de hoogte van de billijke vergoeding plaatst bij de producent.

Hoe deze regeling buiten de deur te houden?

-         Voor de inwerkingtreding van deze wet langdurige contracten gaan sluiten, de nieuwe regeling is daar dan deels niet op van toepassing (maar wel op bestsellers, in het geval van non usus en bij vernietigbare bedingen);

-        kiezen voor niet-exclusieve licenties;

-        kiezen voor de toepasselijkheid van een ander rechtsstelsel;

-        kiezen voor fictief makerschap (werkgever, zie artikel 7 en 8 Aw);

-        kiezen voor het sluiten van modelcontracten met verenigingen van makers.

bron: De Vos & Partners - Margriet Koedooder
http://www.linkedin.com/news
 

© s. kroeske - j.fictoor